VOORSTEL UITGANGSPUNTEN SWH

Er bestaat een Stichting Werkgroep Herkenning (SWH) en een Werkgroep Herkenning (WGH). Dit geheel bestaat uit het Bestuur van de SWH, en daarnaast uit participanten die activiteiten binnen de WGH uitvoeren, en donateurs.

Om een profiel voor de SWH en WGH vast te stellen, zijn er tot op heden wel principiële maar nooit historische uitgangspunten geformuleerd. Dat laatste lijkt mij nu zeker gewenst.

Omdat de kinderen-van-NSB’ers de oorspronkelijke basis vormden voor de WGH, is het van belang om belangrijke feiten uit de geschiedenis van de NSB als primaire collaboratiegroep te vermelden. In verband met het karakter van de SWH/WGH gaat het daarbij om een rationeel-emotieve positiebepaling

Ten aanzien van deze positiebepaling kom ik voorlopig tot de volgende twaalf formuleringen:

(1) SWH en WGH staan afwijzend tegenover de politieke opvattingen van de NSB en tegenover nationaalsocialistische opvattingen.

(2) De SWH en de WGH erkennen echter de NSB als officiële Nederlandse politieke partij vanaf 1931, die krachtens Grondwet en kiesrecht aan Nederlanders het recht gaf er hun stem op te kunnen uitbrengen. Tegelijk was er een ambtenarenverbod (dat ook gold voor andere partijen zoals communisten), dat een belangrijke categorie Nederlanders verbood om van hun grondrechten gebruik te maken.

(3) De NSB was de eerste belangrijke rechts-extremistische, populistische politieke partij in Nederland, die alleen begrepen kan worden tegen de achtergrond van de pre-1940 vigerende politieke opvattingen in Europa.

(4) De NSB heeft als organisatie de Tweede Wereldoorlog niet veroorzaakt en speelde geen vijfde colonne-rol voorafgaand aan de bezetting van Nederland. De NSB koos na de bezetting door Duitsland voor een vorm van medewerking aan de bezetter. Maar er bleven op dit terrein van meet af aan verschillen van mening. Tot aan november 1945 bleef de NSB een officiële Nederlandse politieke partij (getuige de rechterlijke uitspraak inzake het pensioen van Rost van Tonningen).

(5) De bezetter stelde binnen de NSB in september 1940 de Nederlandse-SS (ook: Germaanse-SS) in, die de pro-Duitse radicale fractie binnen de NSB (circa 8% van het ledenbestand) ging omvatten. Mussert, de leider van de NSB, is zich gedurende de gehele bezetting tegen deze Nederlandse-SS blijven verzetten. De NSB viel daarmee in twee fracties uiteen: de Mussert-meerderheidsfractie (circa 92% van het leden bestand) en de Nederlandse-SS.

(6) Er is geen valide geschiedkundig materiaal dat een causaal verband aantoont tussen de politiek van de Mussert-meerderheidsfractie binnen de NSB, en deportaties en Holocaust.

(7) De omvang van de totale groep NSB-ouders kan aan het eind van WOII bij benadering geschat worden op circa 100.000 personen. De kinderen omvatten na WOII een aantal van geschat 300.000 tot 500.000. Deze kinderen werden na de internering van alle NSB’ers voor een onbekend maar vermoedelijk zeer belangrijk deel van hun ouders gescheiden en in pleeggezinnen ondergebracht. Circa 30.000 kinderen werden in kindertehuizen geplaatst. Alle van de ouders gescheiden NSB-kinderen vielen aanvankelijk onder de militaire buitengewone jeugdzorg van het Militair Gezag. Na het herstel van de democratie begin 1946, kwamen allen tot 1949 onder toezicht van het Bureau Bijzondere Jeugdzorg (BBJ).

(8) Na de oorlog vonden schendingen van mensenrechten plaats ten aanzien van de NSB-ouders, en hun kinderen (Wetgeving met terugwerkende kracht; interneringen; scheiding van mannen en vrouwen; scheiding van ouders en kinderen; confiscatie en huurbeëindiging van woningen; confiscatie van inboedels voorafgaand aan enige rechtspraak, mishandelingen, enz.). Dit had belangrijke traumatiserende gevolgen voor deze totale groep en in het bijzonder voor de kinderen.

(9) Er ontwikkelde zich een buitengewoon ongunstige beeldvorming ten aanzien van de NSB in de periode vanaf de bevrijding in 1944/1945 tot op heden. Hierbij valt te denken aan een onterechte toeschrijving van vrijwel alle oorlogsschuld binnen de Nederlandse grenzen aan deze categorie mensen. Vooral voor de kinderen-van-’foute’-ouders had dit een breed existentieel probleem tot gevolg met vooral een sterk emotieve lading.

(10) Tot in de jaren 1990 was het onmogelijk om op grond van deze emotieve achtergrond een medisch/psychologische behandeling te ondergaan. Door het werk van Vorst-Thijssen/De Boer (Daar praat je niet over; 1993) is deze misstand enigszins gewijzigd. Maar tot op heden heeft geen erkenning plaatsgevonden van de hierboven vermelde schendingen van mensenrechten. De komst van prinses Beatrix naar het 40-jarig jubileum was belangrijk, maar heeft niet geleid tot verder beleid van de kant van de Nederlandse regering.

(11) De SWH en WGH opende de deuren voor andere categorieën kinderen-van-’foute’-ouders, namelijk kinderen van met Nederlandse vrouwen getrouwde Duitse militairen, kinderen van vrouwen die liefdesrelaties met Duitse militairen aangingen, de derde generatie, en pas veel later belangstelling voor de positie van kinderen van Nederlandse IS-vrouwen en -mannen in Syrië.

(12) Enkele onder (11) genoemde categorieën, kregen landelijk enige erkenning. Dat lot was de kinderen van NSB’ers echter niet beschoren. Tot op heden is ten aanzien van deze laatste categorie in Nederland geen officieel excuus of tegemoetkoming gerealiseerd.