ANALYSE VAN DE ONGUNSTIGE BEELDVORMING TEN AANZIEN VAN DE NSB IN "DE NSB - Onstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging, 1931-1935"; TeSlaa en Klijn; 2009.

De publicatie van Te Slaa en Klijn betreft een 939 pagina’s omvattend onderzoek naar de organisatie-aspecten en idee-ontwikkeling in de NSB in de genoemde periode.

De start van het onderzoek maakt een objectieve indruk door verwijzing naar niet alleen het politiek kritiseerbare wat zich hier aan het ontwikkelen was (het fascisme in het algemeen), maar ook naar het revolutionaire elan van vooral het Italiaanse fascisme. Te Slaa en Klijn stellen bijvoorbeeld: "Het beoordelen van de oorspronkelijke aantrekkingskracht van de vroege NSB is vaak vertroebeld door waardeoordelen achteraf" (p. 31).

Echter, gedurende de beschrijving van de geschiedenis van de NSB bij Te Slaa en Klijn, begint zich heel geleidelijk een aanzienlijk minder waardevrij type terminologie te ontwikkelen. Ik denk hierbij aan termen als "geslepen", waar het iemands persoonlijkheid betreft (p. 134), "mythologiserend" (p. 140) en "mythe" (p. 149) als het gaat om de eigen geschiedschrijving van de NSB, "de opportunistische Mussert" als uit niets afgeleid kan worden dat het anders betreft dan politieke voorzichtigheid (p. 146), "schandaaltjes" als het gaat om politieke en organisatorische onervarenheid (p. 354), "slinks" als het gaat om gewone politieke uitbreiding van het eigen systeem (p. 354 en 614), "de verschillende nazistische partijtjes waren behept met een uitzonderlijk talent om zichzelf in diskrediet te brengen" (p. 284) als bedoeld is dat mensen soms heel ingewikkeld met elkaar omgaan (overigens vermelden Te Slaa en Klijn hier niet tevens dat dit ook geldt voor kleine linkse partijen; dat vermelden ze pas op pagina 427; sterker nog ze hadden ook kunnen stellen dat dit een aspect is dat aan heel veel menselijke organisatievormen kleeft), "slimme intrigant" (p. 540) om personen te beschrijven, "Volk en Vaderland schreeuwde ogenblikkelijk moord en brand" (p. 711) als het om berichtgeving ging, "Op verongelijkte toon klaagde" (p. 712) waar bedoeld is dat iemand een politieke uitspraak deed, "Kennelijk vertolkte het NSB-blad hiermee de mening van een groot deel van de achterban" (p. 714), terwijl zo'n statistische uitspraak kennelijk op niets gebaseerd is, "Het 'volkse' drijven van Van Houten" (p. 718) waar bedoeld is de 'volkse' politiek van die persoon, "Van Houten en trawanten" waar bedoeld is politieke medestanders (p. 718), "Met leuzen (probeerde men) in te spelen op de gevoelens van onvrede" (p. 718), waar bedoeld is: met specifieke argumenten werd geprobeerd de doelgroep te winnen voor de eigen politieke lijn, "met smaakvolle titels" (p. 727) is een cynische verwoording van Te Slaa en Klijn, die ook terzijde had kunnen blijven.

Waar Te Slaa en Klijn op pagina 708 spreken van zich uitbreidend antisemitisme gebruiken de auteurs klaarblijkelijk geen statistische methoden om aan te geven in welke mate dit verschijnsel zich voordeed. De al veel eerder uitgesproken conclusie van Te Slaa en Klijn: "De fundamenten voor de antisemitische, nationaal-socialistische partij die de NSB aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog was, werden al in 1933 gelegd" (p. 256) is op dezelfde gronden een voorbarig geformuleerde interpretatie-uitspraak, die niet statistisch waargemaakt kan worden.

Denk hier ook aan Pollmann, Mussert en Co., (2012), die tot soortgelijke onjuiste conclusies komt. Zie hiervoor Kampman (2015) hoofdstuk 4.

Waar onderzoekers, zoals Te Slaa en Klijn, door de gekozen terminologie suggereren een evidentie te kunnen leveren zonder getalsmatige basis, mag kritiek op methodologie geleverd worden. Zoals we gezien hebben bij Croes/Tammes (Kampman 2011, hoofdstuk 14) zijn ook de conclusies van Te Slaa en Klijn op dit punt onjuist.

Niet alleen de toon van de bovenaangehaalde citaten geeft aan dat de studie van Te Slaa en Klijn als zwak beoordeeld moet worden. Dat geldt vooral voor de afwezigheid van valide statistisch cijfermateriaal. De auteurs maken gebruik van een anecdotisch-incidentele geschiedschrijving die uiteindelijk toch gestuurd blijkt te worden door dezelfde sentimenten die van 1945 tot op heden het goed-fout perspectief hebben bepaald.

Tot zover de analyse van de publicatie van TeSlaa/Klijn van 2009. Een eerste lezing van de nieuwe tekst van 2021 maakte een diepgaander analyse naar de beeldvorming ten aanzien van de NSB noodzakelijk. Ik zal om die reden (zoals eerder in Kampman 2011, 2015 en 2019-1) uitspraken van Klijn/TeSlaa (2021) citeren en analyseren.

ANALYSE VAN DE ONGUNSTIGE BEELDVORMING TEN AANZIEN VAN DE NSB IN "DE NSB - Twee werelden botsen, 1936-1940", Klijn en TeSlaa, 2021.

Hoofdstuk 1, Paragraaf "Mussert in Amsterdam: geclausuleerd antisemitisme"

p. 39 "Antisemitisme was een heikel onderwerp dat Mussert het liefst uit de weg ging. De kwestie interesseerde hem begin 1936 nog weinig. Bovendien vreesde hij dat een openlijk antisemitische koers van zijn beweging potentiële leden zouden afschrikken". [analyse: Klijn/TeSlaa noemen hier geen bronnen. Het gaat om commentaar van de kant van de auteurs. We zullen deze schrijfwijze zeer regelmatig in deze publicatie aan treffen. Uit dit commentaar blijkt dat de auteurs een apriori visie hebben op de NSB en zijn leider, die niet door struktureel materiaal ondersteund worden]

p. 39 "Binnen de hoofdstedelijke NSB bevond zich een eigengereide, harde kern die een openlijker antisemitisme voorstond (bron: Broek 2014)". [analyse: hoe groot deze "kern" was wordt niet aangegeven. Ook wordt niet aangegeven welke positie deze groep had in de NSB-hiërarchie]

p. 40 "De Ruiters (gewestelijk commissaris voor Noord-Holland van de NSB) sympathiebetuiging aan het zionisme was instrumenteel van aard. Het was vooral een tamelijk doorzichtige strategie om door middel van 'positieve' propaganda de Joden aan te moedigen Nederland te verlaten" [analyse: Weer een voorbeeld van de al eerder genoemde commentaarstijl. De auteurs kunnen niet weten of De Ruiters opvatting "instrumenteel" was. Ook kunnen zij niet weten of het hier om een "doorzichtige strategie" ging]

p. 43 "[Musserts] uitlatingen [over een jodenvraagstuk] waren te gematigd voor de overtuigde antisemieten binnen de beweging [...]. Het was inmiddels nog maar een kleine stap op weg naar de constatering dat er in Nederland weinig tot geen 'goede' Joden waren" [analyse: We treffen hier twee commentaren, die niet gestaafd worden met feiten, bronnen of statistisch materiaal]

p. 44 "Terwijl Mussert naar buiten toe de schijn probeerde op te houden dat de NSB zich niet op antisemitisch standpunt stelde, was de afkeer van Joden onder zijn achterban wijdverbreid" [analyse: Zoals we al gezien hebben is niet bekend om hoeveel personen het ging in de eerdergenoemde "eigengereide, harde kern". Kennelijk bestonden elders in het land niet dergelijke harde kernen. Toch concluderen Klijn/TeSlaa tot een "wijdverbreid antisemitisme" onder "Musserts achterban"] [analyse: alleen al deze paragraaf in Hoofdstuk 1 van Deel I zou voldoende kunnen zijn om het boek verder ongelezen te laten. Ik zal er echter toch mee doorgaan. Het betreft in vergelijking met de publicatie van TeSlaa/Klijn 2009 geen verbetering. De commentaarstijl van Klijn/TeSlaa geeft aan dat de auteurs geen bewijzen hoeven te leveren. Van te voren staat hun gelijk al vast]

Hoofdstuk 3 Paragraaf "Brochure nr. 5 Staatkundige richtlijnen: de christelijke, Dietse Volksstaat"

Klijn/TeSlaa laten zich in dit hoofdstuk ongunstig uit over Mussert en de NSB: p. 76 "Op subtiele wijze schoof Mussert in zijn denken over de rassenleer - en zoals we eerder zagen het antisemitisme - iedere keer iets op in de richting van het Duitse nationaalsocialisme. [analyse: we treffen hier een commentaar van Klijn/TeSlaa, dat, zoals we zullen gaan zien, geen serieuze statistisch onderbouwde bewijsgrond heeft]

[analyse: Ook Damsma (2013) neemt een rabiaat antisemitisme bij de NSB aan. Zij baseert zich hierbij voor de Nederlandse situatie op onder meer A.A.de Jonge (1968) die echter paradoxaal het tegendeel aantoont].

[analyse: A.A.de Jonge geeft een uiteenzetting over de ontwikkeling van het antisemitisme in de NSB tijdens de jaren 1930. Hij spreekt over een periode van toenemende antisemitische uitspraken in bijvoorbeeld Volk en Vaderland in 1937. Het betreft met name ook de periode van de binnenkomst in de partij van Rost van Tonningen, die een duidelijk op Duitsland geënte visie had. A.A.de Jonge stelt: “...in maart 1936 (...) verscheen de anonieme, maar in een voorwoord door Mussert met officieel gezag beklede brochure Staatkundige richtlijnen der nationaal-socialistische Beweging in Nederland, die de aanduiding 'Brochure V' kreeg. (...) Het gaat hier vooral om wat op blz. 29 van Brochure V te lezen is: 'De verdeeling der menschen in rassen is door den Schepper zelf gewild, vandaar dat er een den menschen ingeboren neiging leeft tot vereeniging met zijn stamgenooten. Deze band des bloeds trachten wij dan ook bewust weer in ons Volk wakker te roepen.' De gemeenschap van ras werd echter wel tot belangrijke factor voor de volksgemeenschap verklaard, maar niet tot enige factor: door de volksverhuizing zijn de rassen sterk vermengd en daarom zijn ook niet-biologische factoren van belang voor de karaktervorming van een volk. Samenvattend: 'Een Volk wordt gekarakteriseerd door den eigenaard van zijn ras, zijn Lotsbedeeling, zijn Geestesstromingen, zijn gemeenschappelijke beschaving en cultuur, zijn gemeenschappelijke levensdoel en levenshouding.' Brochure V stelde dus niet meer de staat, doch het volk primair en voltrok in zoverre de overgang van fascisme naar nationaal-socialisme; in de aanvaarding van het ras als grondslag van het volk ging zij echter nog niet geheel met Hitlers leer mee: het ras was wel een factor, maar niet de enige factor, die een volk bepaalt, en raszuiverheid werd niet als doel van de staat gesteld. Dus: een sterk getemperde rassenleer; niettemin was hiermee een belangrijke stap naar de gelijkschakeling met het nazisme gezet”]

[analyse: We zien hier dat er in de top van de NSB sprake was van een “...sterk getemperde rassenleer...”. In 1936 was geen sprake van een “gelijkschakeling met het (Duitse) nazisme”. A.A.de Jonge spreekt hier van “een belangrijke stap naar gelijkschakeling...”, maar hij noemt op dit punt geen verdere feiten. Het is niet aantoonbaar dat die stap door de NSB daadwerkelijk ooit gezet is. De fractievorming in de NSB (naar de sterk Duits georienteerde flank in de NSB, die vanaf september 1940 overging naar de Nederlandse SS) nam in de periode 1936-1937 zijn aanvang. Mussert heeft nooit gelijkschakeling met Duitsland op het oog gehad].

[analyse: Vervolgens stelt A.A.de Jonge in verband met een toenemend antisemitisch karakter van Volk en Vaderland: “Het schijnt intussen, dat de anti-Semitische hetze in felheid Mussert tenslotte te ver ging en dat hij - mede met het oog op de afkeer, die erdoor onder de Nederlandse bevolking tegen de NSB gewekt werd - behoefte voelde om de grenzen van het NSB-standpunt nader af te palen”. A.A.de Jonge geeft daar ook een datum bij: 22 oktober 1938. In plaats van deze 'afpaling' te loven, geeft hij hier een negatieve verklaring: “...mede met het oog op de afkeer, die erdoor onder de Nederlandse bevolking tegen de NSB gewekt werd...”. In de interpretatie van A.A.de Jonge betreft de opvatting van Mussert slechts opportunisme. Dat we hier te maken kunnen hebben met het innemen van een moeilijke positie tussen voor- en tegenstanders wordt niet overwogen]

[analyse: L.de Jong stelt (4/2 p. 697) dat in de leiding van de NSB Rost van Tonningen een der weinige principiële antisemieten was]

Hoofdstuk 19 "Antisemitisme en rassenleer breken baan"

p. 276 Van Geelkerken stelde, aldus Klijn/TeSlaa, dat het formele partijstandpunt van de NSB was dat 'nationaal-voelende' joden van harte welkom waren bij de NSB. Klijn/TeSlaa voegen op p. 277 toe: "Daarnaast is het de vraag in hoeverre van Geelkerken zijn ontlastende verklaringen ook werkelijk meende". [analyse: het betreft een feit-uitspraak waarbij men zich uiteraard iets kan afvragen. Maar, er is op deze vraag geen antwoord te formuleren, als er zich geen nieuwe feiten voordoen. Klijn/TeSlaa echter suggereren in de context van hun uiteenzetting dat Van Geelkerken het niet meende].

p. 277 "Het kon [Van Geelkerken] onmogelijk ontgaan zijn dat menig partijgenoot de bloed- en bodemtheorieën en het antisemitisme onvoorwaardelijk omarmde". [analyse: Het betreft een als feit geformuleerd commentaar. Klijn/TeSlaa baseren zich hier vervolgens op de niet-kwantificeerbare grootheid "menig partijgenoot". Om hoeveel mensen zou het hier nu gaan?].

p. 277 "De NSB-pers, propagandisten en ook prominente partijgenoten gaven regelmatig blijk van hun anti-Joodse opvattingen. Het antisemitisme woekerde binnen de beweging gestaag voort". [analyse: het betreft een commentaar vermomd als feit. De uitspraak bevat ook nog twee niet-kwantificeerbare grootheden, namelijk "regelmatig" en "gestaag". Hoe regelmatig is regelmatig? en hoe gestaag is gestaag?]

p. 278 "De Joden werden veelal op versluierde, maar niet mis te verstane wijze uitgemaakt voor huichelaars en bedriegers". [analyse: het betreft een als feit vermomd commentaar. Als de teksten versluierd waren, hoe konden Klijn/TeSlaa ze dan begrijpen? Er volgen bij Klijn/TeSlaa een aantal uitspraken ter illustratie. Hier kan de vraag aan verbonden worden hoe was chronologisch de tekstdichtheid van deze uitspraken op het totaal van de aangeboden krantenteksten? Dit soort nuttige informatie ontbreekt bij Klijn/TeSlaa. Een en ander betekent dat er verdichting van feiten plaatvindt, die geen recht doen aan het tijdsverloop]

p. 279 "De vermeende oververtegenwoordiging van Joden in het openbaar bestuur, het onderwijs, de media, het bankwezen, het zakenleven en de culturele sector vormde een onuitputtelijke bron van ergernis voor de NSB" [analyse: dit betreft een als feit geformuleerd commentaar, dat door de aanwezigheid van de term "onuitputtelijk" een niet-kwantificeerbaar karakter krijgt. Hoeveel keer is dit beweerd en waar?]

p. 282 "Onmiskenbaar bestond er een wereld van verschil tussen de meedogenloze Jodenhater Adolf Hitler en de behoedzame ingenieur Anton Mussert, wiens geclausuleerde antisemitisme laveerde tussen emotie en berekening" [analyse: het betreft een als feit geformuleerd commentaar. Het zou op grond van deze uitspraak veel aannemelijker zijn om te stoppen met de apriori aanname dat er een overeenkomst was tussen het antisemitisme van Mussert en de opvattingen van Hilter]

p. 283 "Binnen de [NSB] ontstond al snel enige ophef over [een individuele antisemitische publicatie van Van der Oord, propagandist van de NSB]. Niet zozeer de inhoud van de publicatie als wel de angst voor inkomstenderving was de voornaamste drijfveer voor het Hoofdkwartier om in te grijpen". [analyse: dat het hier om "zakelijke redenen" zou gaan, wordt uit de tekst niet duidelijk. Dat de uitgaven van Van Oord in strijd zou zijn met Brochure V (zie boven) wordt door Klijn/TeSlaa niet overwogen]

p. 285 "De keuze van het Hoofdkwartier om zo nu en dan enige terughoudendheid in acht te nemen was niet zozeer principieel van aard, maar eerder pragmatisch. Zolang het 'demo-liberale stelsel' niet in elkaar was gestort, kon de waarheid' over de Joden nog niet openlijk gezegd worden". [analyse: dit betreft een als feit geformuleerd commentaar van Klijn/TeSlaa. Er worden geen bronnen vermeld]

p. 285 "Binnen het ideologische referentiekader van de volksen was steeds meer ruimte voor het antisemitisme en de rassenleer". [analyse: De termen "de volksen" en "steeds meer ruimte" betreffen niet-kwantificeerbare grootheden. Hoeveel ruimte is "steeds meer ruimte"? En om hoeveel "volksen" gaat het hier?]

p. 289 Kopje "De volkse revolutie binnen de NSB" [analyse: deze titel behelst een commentaar van Klijn/TeSlaa. Als Klijn/TeSlaa een meer politieke analyse hadden gepleegd, hadden ze hier met voordeel kunnen spreken van fractievorming. Dat vond vrijwel zeker in de NSB plaats. Maar dat er een "revolutie", die massaliteit veronderstelt, plaatsvond maken Klijn/TeSlaa niet duidelijk]

p. 290 "Al lange tijd wisselden Herman van Houten, Kierdorff, Nachenius, Farwerck, Roskam en Feldmeijer onderling naziliteratuur uit" [analyse: wat we zich hier zien voltrekken, is de vorming van een radicale fractie binnen de NSB, die later (vanaf september 1940) over zou gaan naar de door de bezetter binnen de NSB opgerichte Nederlandse SS. Klijn/TeSlaa maken geen politieke analyse van wat zich voltrok in 1937 binnen de NSB. Fractievorming is normaal in politieke organisaties, ook als dat dictatoriale organisaties zijn]

p. 291 "...dat de NSB-leider als ingenieur te nuchter was om iets te voelen voor de denkbeelden [van de volksen]".

p. 291 "Tegelijkertijd leek het er ook op dat de NSB-leider simpelweg niet bij machte was om het veldwinnende antisemitisme en rassendenken in zijn beweging te beteugelen" [analyse: Dit is misschien het moment geweest waarop Mussert zich aangetast voelde in zijn machtspositie, en hij enigszins toegaf aan de wensen van de radicalen. Later kon hij constateren dat de radicale fractie vermoedelijk niet meer dan 8% van het totale ledenbestand zou gaan vormen (zie Kampman 2019-2). Dat kan het moment geweest zijn, waarop Mussert slechts een deel van de radicale terminologie begon te hanteren]

p. 291 "Aan de ene kant adopteerde hij enkele begrippen uit het volkse idioom [...]. Anderzijds uitte hij zich ook bij tijd en wijle kritisch over het volkse streven" [analyse: "bij tijd en wijle" is een niet-kwantificeerbare grootheid. En hoe kritisch is "kritisch"?]

p. 292 Dagblad Het Vaderland (26 april 1937; een niet aan de NSB verbonden krant) versloeg een toespraak van Mussert en noteerde:"Onschadelijk moeten gemaakt worden [het] internationale kapitalisme, het internationale Marxisme, het internationale Jodendom, dat ons volk knecht en verdrukt". [analyse: De termen "onschadelijk moeten gemaakt worden...", vormen nu in 2021 een absoluut bewijs voor antisemitisme. De genocide (de Holocaust) had echter in 1937 nog niet plaatsgevonden. De termen "onschadelijk maken" konden anno 1937 nog gelezen worden als "iets dat geen schade meer toebrengt". Wat Mussert hier uitspreekt, kan direct verband houden met zijn maatschappelijke opvattingen: alle politiek, bedrijvigheid, enzovoorts moeten zich binnen nationale grenzen voltrekken. "Internationale" politiek, verhoudingen en bedrijvigheid zijn schadelijk voor de leden van een natie. Wat Mussert uitsprak kan begrepen worden als: al datgeen wat "internationaal" is moet "nationaal" gemaakt worden. Dat geldt voor het kapitalisme, voor het Marxisme, en dat geldt ook voor een "volk" dat sinds de diaspora (zo'n 2000 jaar geleden) verspreid leeft over meerdere naties, internationaal dus. Ook dat "volk" moet nationaal gemaakt worden. De kans is groot dat dit de reden is dat de top van de NSB respect toonde voor het zionisme (Klijn/TeSlaa p. 278). Dat is immers ook een nationaal-socialisme (zoals recent weer gebleken is uit de uitroeping van Israel tot joodse staat)]

[analyse: De hier geciteerde uitspraak van Mussert betreft antisemitisme volgens de na 1945 gehanteerde maatstaven. Tegelijkertijd is het in termen van de jaren 1930-1940 een tamelijk ongevaarlijke analytische terminologie waarmee Mussert vermoedelijk niet veel meer bedoelde, dan wat wij nu aanduiden als "multinationals". Mussert is deze terminologie ook gedurende de periode 1940-1945 in opiniestukken blijven hanteren]

[analyse: De vraag is wat Klijn/TeSlaa willen aantonen met hun uitspraken over het antisemitisme van de NSB. Dit temeer omdat statistisch materiaal over een "wijdverbreid" antisemitisme binnen de NSB blijft ontbreken. Ik vermoed dat Klijn/TeSlaa bij het woord "onschadelijk maken" onterecht alleen kunnen denken aan deporteren en vernietigen. Klijn/TeSlaa proberen vermoedelijk toe te werken naar een bewijs dat de NSB (mede)verantwoordelijk was voor de deportaties en genocide tijdens de bezettingsperiode na 1942. Dergelijk causaal verband is echter niet aantoonbaar]

p. 292 "Voor wie begin 1937 een willekeurig nummer van Volk en Vaderland, Het Nationale Dagblad, Nieuw Nederland of De Wolfsangel opensloeg, bestond er echter geen twijfel dat het volkse gedachtegoed inmiddels wijdverbreid was binnen de NSB" [analyse: voor de niet-kwantificeerbare grootheid "wijdverbreid" leveren Klijn/TeSlaa ons niet het vereiste statistische materiaal. Uiteindelijk blijft wat Klijn/TeSlaa beweren pseudo-statistiek].

Hoofdstuk 25 "De ideologische heroriëntatie

p. 383 "Onbedoeld bleek dat antisemitisme en pro-Duitse sympathieën onder de partijgenoten wijdverbreid waren" [analyse: De term "wijdverbreid" betreft hier een niet-kwantificeerbare grootheid. Hoe kunnen Klijn/TeSlaa dit weten als ze geen aantallen opvoeren?]

p. 390 " In de voetsporen van zijn naaste medewerkers Farwerck, Reydon en Roskam en andere radicale volksen..." [analyse: Hoe naast waren deze "naaste medewerkers"? En wie waren die andere "radicale volksen"? Het is opmerkelijk dat Klijn/TeSlaa in dit verband niet verwijzen naar C.J.Huygen, J.H.Carp, R. van Genegten en K.van Geelkerken. Deze laatsten kregen later tijdens de bezetting allen hoge functies. Farwerck werd in 1940 geroyeerd. Roskam werd in 1943 geroyeerd. Alleen Reydon beklede ook tijdens de bezetting hoge functies. Overigens stelt L.de Jong (4/2 p. 697), zoals al aangegeven, dat in de leiding van de NSB Rost van Tonningen een der weinige principiële antisemieten was. We kunnen uit deze gegevens afleiden, dat Klijn/TeSlaa een zeer selectieve keus maken voor de naaste medewerkers van Mussert. Dat kan alleen betekenen dat Klijn/TeSlaa ook een kwalitatieve pseudo-statistiek bedrijven, die bijdraagt aan ernstige twijfels over de plausibiliteit van hun uitspraken]

p. 391 " Opvattingen over het volk als raciale entiteit en denkbeelden over raszuiverheid waren inmiddels wijdverbreid binnen de NSB" [analyse: "wijdverbreid" is een niet-kwantificeerbare grootheid, dat wil zeggen dat zonder aanvullend materiaal hier opnieuw eenvoudige pseudo-statistiek wordt bedreven].

p. 391 "...droeg er toe bij dat het antisemitisme binnen de NSB vaker racistisch gemotiveerd werd" [analyse: "vaker" is een niet-kwantificeerbare grootheid. Hoeveel vaker is "vaker"?]

Hoofdstuk 26 "Reorganisatieperikelen en ander ongemak"

p. 398 "Voor de verspreiding van propagandamateriaal buiten Duitsland maakte de Fichte-Bund dankbaar gebruik van de diensten van sympathiserende organisaties en hun leden. Hiertoe behoorden in Nederland [...] individuele NSB'ers" [analyse: was er een organisatorische relatie tussen de Fichte Bund en de NSB als organisatie? Dat wordt niet vermeld. Vermoedelijk niet dus. Wie waren deze individuele NSB'ers? Hadden zij iets te maken met de NSB als organisatie? Omdat Klijn/TeSlaa hier geen verdere feiten vermelden, kan er misschien van uitgegaan worden dat er geen relatie was met de NSB als organisatie. Heeft het dan wel zin om hier over "individuele NSB'ers te spreken?]

Hoofdstuk 28 "De beweging herpakt zich"

p. 433 "Van Geelkerken bepleitte begin 1938 'met verbeten woede' bij Mussert dat het woord 'Jood' voortaan niet meer zou worden genoemd in de NSB-pers" [analyse: Van Geelkerken wordt bij Klijn/TeSlaa regelmatig aangevoerd om duidelijk te maken dat hij een niet-antisemitische opstelling had. Klijn/TeSlaa slagen er niet in om de omvang van de fracties met gelijkgestemde ideeën in de NSB te benoemen of te becijferen. In Kampman 2019-2 heb ik fracties benoemd als de Mussert-meerderheidsfractie, die vermoedelijk zo'n 92% van het totaal van de Nederlandse nationaal-socialisten omvatte, naast een radicale fractie van circa 8% (waarbij ik me baseer op de omvang van de latere Nederlandse SS)]

p. 440 Het kopje voor de hier startende paragraaf luidt "Het brede draagvlak voor antisemitisme" [analyse: zoals al eerder opgemerkt, bijvoorbeeld bij het gebruik van de term "wijdverbreid", slagen Klijn/TeSlaa er niet in om aan te duiden hoe groot dit draagvlak was. Het woord "brede" vormt hier opnieuw een niet-kwantificeerbare grootheid]

p. 441 "Voor funcionarissen en propagandisten van de NSB was 'het Joodsche gevaar' een niet te ontkennen realiteit" [analyse: Opnieuw treffen we hier een niet-kwantificeerbare grootheid: om hoeveel mensen ging het, en wie waren deze functionarissen en propagandisten? Dit blijkt opnieuw (na de eerste uitgave van 2009) de grote tekortkoming te zijn in het werk van Klijn/TeSlaa: iedere serieuze precizering en kwantificering ontbreekt]

p. 443 "Mussert stond het Molenbroek toe om diens blad Ons Volksbelang in een beperkte oplage onder NSB'ers te verspreiden..." [analyse: "...een beperkte oplage..." is een niet-kwantificeerbare grootheid. Hoe groot was zo'n oplage? Welk effect had deze op de achterban?]

p. 443 "De Centrale Inlichtingendienst (van de Nederlandse Rijksoverheid -dk) constateerde dat de bezoekers van de besloten bijeenkomsten van het Comité tot bestudeering van het Joodsche vraagstuk voor een groot deel uit NSB-leden bestond" [analyse: we weten niet hoeveel bezoekers totaal op dergelijke bijeenkomsten kwamen, en we weten niet hoe groot "een groot deel" was]

p. 444 " Anticommunisme vervulde net als antisemitisme een verbindende functie binnen de rijkgeschakeerde beweging" [analyse: dit soort uitspraken hebben een ijl soort karakter, die te weinig invulling bevatten om als serieuze aanduiding te kunnen functioneren] /p>

Hoofdstuk 31 "Wetenschap in dienst van het nationaalsocialisme"

p. 474 "De NSB telde verschillende volkse ideologen en propagandisten..." [analyse: "verschillende" is een niet-kwantificeerbare grootheid. Hoeveel van dergelijke ideologen en propagandisten waren er? Hoeveel ideologen en propagandisten hadden een tegengestelde mening?]

p. 474 "Tegelijkertijd kon beslist niet iedereen in de beweging zich verenigen met [de volkse] controversiële denkbeelden" [analyse: "niet iedereen" is een niet kwantificeerbare grootheid. Zoals uit berekeningen in Kampman 2019-2 afgeleid kan worden, moet dit een zeer groot deel van de NSB'ers geweest zijn, namelijk de Mussert-meerderheidsfractie van circa 92% van de leden]

p. 474 " Het tijdschrift De Wolfsangel [...] werd in mei 1938 hernoemd tot Der Vaderen Erfdeel..." [analyse: als we in dit verband zouden weten hoeveel abonees dit blad had, dan konden we het belang ervan inschatten]

Hoofdstuk 34 "De Joodse vluchtelingenstroom en het epidemische antisemitisme"

p. 513 "Onder sommige Nederlandse nationaalsocialisten bestond in de zomer van 1938 nog altijd twijfel in hoeverre de NSB werkelijk op het rassenstandpunt stond" [analyse: "sommige" is een niet-kwantificeerbare grootheid. Het opnemen van dit soort zinsneden in geschiedschrijving draagt niet bij aan enig statistisch relevant inzicht]

p. 515 "Dat Joden geen deel konden uitmaken van deze volksgemeenschap was inmiddels de communis opinio binnen de NSB" [analyse: we hebben gezien dat "sommigen" (Klijn/TeSlaa p. 513; zie boven) zich daarvan niet bewust waren. Klijn/TeSlaa zijn onvermogend om de "communis opinio" te definiëren]

p. 515 "De meeste beschuldigingen tegen Joden in de NSB-pers steunden overigens niet op enige bewijsgrond..." [analyse: "De meeste" en "enige" zijn niet-kwantificeerbare grootheden. Klijn/TeSlaa bedrijven pseudo-statistiek]

p. 515 "De beschuldiging dat Joden welbewust aanstuurden op een vernietigende oorlog nam in de NSB-propaganda een steeds prominentere plaats in" [analyse: Hoe prominent was deze plaats? Pseudo-statistiek]

p. 517 "De anti-Joodse propaganda van de NSB zinspeelde steeds vaker op een aanstaande afrekening" [analyse: "steeds vaker" is een niet-kwantificeerbare grootheid. Klijn/TeSlaa voeren te weinig informatie aan om dit soort ijle beschuldigingen waar te maken]

p. 517 "Bezoekers van de vergaderingen van deze fel antisemitische organisaties waren voor een groot deel NSB'ers..." [analyse: Het betreft vergaderingen van andere organisaties dan de NSB. De concrete verbinding tussen deze organisaties en de NSB blijft onbenoemd. "...een groot deel..." is een niet-kwantificeerbare grootheid. We weten niet hoeveel mensen totaal deze vergaderingen bezochten. We weten niet wat "een groot deel" is. Pseudo-statistiek]

p. 518 Op deze pagina wordt opnieuw verband gelegd tussen "Het Comité tot bestudeering van het Joodsche Vraagstuk", het blad "De Misthoorn" en de NSB. [analyse: Het staat vast dat dit Comité en dit blad geen onderdelen van de NSB als organisatie waren. Desalniettemin wordt de verbinding door Klijn/TeSlaa steeds weer gelegd]

Hoofdstuk 37 "Mussert sluit de NSB voor Joden"

Welk karakter heeft de studie van Klijn/TeSlaa? Het onderzoek van 2009 van TeSlaa/Klijn werd gekenmerkt door een permanente behoefte om de NSB als organisatie antisemitisch te noemen. In die studie ontbrak enig statistisch materiaal op dit terrein. Mijn conclusie was dan ook indertijd:"Niet alleen de toon van de bovenaangehaalde citaten geeft aan dat de studie van Te Slaa en Klein als zwak beoordeeld moet worden. Dit geldt vooral voor de afwezigheid van valide statistisch cijfermateriaal. De auteurs maken gebruik van een anecdotisch-incidentele geschiedschrijving die uiteindelijk toch gestuurd blijkt te worden door dezelfde sentimenten die van 1945 tot op heden het goed-fout perspectief hebben bepaald" (Kampman 2019-1 p. 104).

De "toon" van het voorliggende onderzoek van Klijn/TeSlaa is minder ongunstig gekleurd dan die in de eerdere studie. Toch komt als algemeen beeld uit hun geschiedschrijving van de NSB in de periode 1936-1940 een veroordelend karakter van deze organisatie naar voren. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat Klijn/TeSlaa een apriori afkeer hebben van de NSB en zijn leden. Ook in het voorliggende onderzoek blijft het anecdotisch-incidentele karakter van de geschiedschrijving bestaan. Ook blijven de met te grote regelmaat gebruikte niet-kwantificeerbare grootheden overheersen. Een en ander betekent dat het resultaat van het totale onderzoek een pseudo-statistiek behelst die het verklaringskader een zweem van onbestemdheid geeft. Voor een onderzoek dat wetenschappelijk wil zijn, en die uitstraling heeft het, is dat een dodelijk bezwaar.

Ook in het voorliggende hoofdstuk 37 zijn weer niet-kwantificeerbare grootheden aan de orde zoals op p. 547 "Een anonieme briefschrijver [...] waarschuwde de Leider op 11 oktober [1938] voor een sterke Rost-gezinde stroming in het noorden van het land. Het ging om leden uit Groningen-Stad, Ommelanden, Drenthe en Overijsel". [analyse: "leden" is een niet kwantificeerbare grootheid. Heeft het zin om dit detail te vermelden, terwijl helemaal niet vast staat om welke en om hoeveel personen het gaat. Zo'n detail kan beter achterwege blijven.]

Op p. 550 e.v. treffen we een citaat uit L.de Jong: Mussert hield een toespraak op 22 oktober 1938 voor 9000 aanwezigen. "...vertrouweling Huygen verhaalde jaren later hoe Musserts inleidende vraag 'Zijn wij anti-semiet, ja of neen?' tot beroering leidde onder zijn toehoorders. Het was niet bedoeld als een vraag aan het publiek, maar honderden leden, voornamelijk Amsterdammers lieten een juichend 'Ja!' horen. Zij overstemden daarmee alle andere uitroepen". [analyse: het lijkt mij onwaarschijnlijk dat enkele honderden aanwezigen negenduizend mensen kunnen overstemmen. Bij Klijn/TeSlaa treffen we ten aanzien van dit soort uitspraken nooit enige skepsis. De enige skepsis die zij kunnen uitspreken is altijd in het geschiedkundige nadeel van de betrokkenen. Of Mussert door deze situatie zich gedwongen voelde om de NSB voor joden te sluiten wordt niet met feiten gestaafd.]

Hoofdstuk 38 "De Reichskristallnacht"

De auteurs stellen op p. 559:"Hoewel het antisemitisme inmiddels was doorgedrongen tot alle geledingen van de NSB, veroorzaakte de anti-Joodse geweldsexplosie tijdens de Reichskristallnacht onder de achterban en de leiding grote beroering". [analyse: Zoals we hier kunnen zien, concluderen Klijn/TeSlaa opnieuw tot "wijdverbreid" antisemitisme", zonder daarvoor enig bewijsmateriaal te leveren. Mussert sprak uitdrukkelijk kritiek uit op Kristallnacht. De beroering die ontstond kan eigenlijk alleen verklaard worden, als het Nederlandse nationaal-socialisme een andere inhoud had, dan Klijn/TeSlaa ons willen doen geloven]

p. 558 "Niet 'de rustige, sedert eeuwen bij ons inwonende Jood' was de oorzaak van het antisemitisme, verklaarde [D'Ansembourg], maar de Joodse kapitalisten en 'de bolsjewistische emigranten' ". [analyse: Uit deze uitspraak leidt ik af dat hier niet van een rabiaat antisemitisme, waartoe Klijn/TeSlaa steeds besluiten, gesproken kan worden]

p. 564 stelt:"Er bestonden inderdaad nauwe contacten tussen de NSB en het Comité tot bestudeering van het Joodsche vraagstuk". [analyse: Klijn/TeSlaa blijven dit soort uitspraken hanteren, ondanks het feit dat over de intensiteit van deze contacten niets bekend is. Ook het blad De Misthoorn dat geen NSB-uitgave was, en dat tijdens de bezetting in de sfeer van de Nederlandse SS terecht kwam, wordt door Klijn/TeSlaa regelmatig genoemd. Het betreft steeds pogingen van Klijn/TeSlaa om aan de NSB-organisatie perifere verschijnselen tot het werkingsgebied van de NSB te verklaren]

Dit hoofdstuk eindigt met de uitspraak:"[waarnemend kringleider H.Wildschut van kring Eemland stelde ...:] de manier waarop Duitschland het Jodenprobleem oplost, kon slechts scherpe afkeuring verwekken". Klijn/TeSlaa geven als commentaar:"Hij vertolkte een gevoel dat breed in de beweging leefde: veel NSB'ers wensten een 'nette' oplossing om de Joden voorgoed uit Nederland te verwijderen". [analyse: hier treffen we weer de al genoemde commentaarstijl van Klijn/TeSlaa. Dat de joden voorgoed uit Nederland verwijderd moesten worden, is op geen enkele manier te ontlenen aan de uitspraak van deze waarnemend kringleider. De uitspraak "...veel NSB'ers wensten..." is een niet-kwantificeerbare grootheid. De conclusies van Klijn/TeSlaa krijgen hiermee een ongunstige klank, die vermoedelijk meer met hun ongereflekteerde apriori's dan met het opgevoerde materiaal te maken heeft]

Hoofdstuk 39 "Een antisemitische campagne: de Jodencyclus"

De term "Jodencyclus" ontlenen Klijn/TeSlaa aan een handgeschreven ongedateerde notitie uit het NSB-archief. [analyse: het staat niet vast dat deze notitie betrekking had op hetgeen in dit hoofdstuk aan de orde wordt gesteld: het Guyana-plan]

Het Guyana-plan betreft een plan van Mussert om te komen tot een "tehuis voor de joden". Mussert had het in zijn kritische toespraak naar aanleiding van Kristallnacht onder meer over oorlogshandelingen tussen Engeland en Arabieren in Palestina, die Palestina minder geschikt zouden maken als vestigingsplaats voor joden.

Het Guyanaplan behelsde het idee, dat de drie Guyana's (Brits-Guyana, Nederlands-Suriname, Frans-Guyana) bijeengevoegd zouden worden tot een thuisland voor joden. Via Rost van Tonningen werd dit plan bekendgemaakt in Duitse en Engelse kringen. Duitsland zag er niets in. In Engeland kwam het even ter sprake, maar kreeg nauwelijks vervolg. Voor Mussert speelde in dit plan ook een rol, dat ondertussen gebleken was, dat na Kristallnacht uit Duitsland gevluchte joden niet door Frankrijk en Engeland zouden worden opgenomen. De kans was groot dat deze vluchtelingen naar Nederland zouden komen. Mussert sprak in zijn Guyana-plan van "emigratie" naar een nieuw joodse tehuis. Klijn/TeSlaa stellen echter dat "emigreren" een eufemisme is voor "verdrijven en deporteren". [analyse: Klijn/TeSlaa zijn klaarblijkelijk voortdurend bezig om de NSB tot een rabiate antisemitische organisatie te verklaren. Het betreft echter alleen commentaar. Er worden geen bewijzende feiten aangevoerd.]

Het Guyana-plan onderscheidde zich niet fundamenteel van het plan van de zionisten om Palestina tot eigen joodse staat te ontwikkelen. Misha Cohen stelt over het Guyanaplan: “er waren dus zionistische organisaties die het wel zagen zitten...” (Cohen 2017).

Mussert stelde het Guyana-plan aan de orde in een toespraak over de Reichskristallnacht. In de toespraak veroordeelde Mussert de misdaden tijdens Kristallnacht. [analyse: de manier waarop Klijn/TeSlaa omgaan met het vervolg van deze toespraak is negatief. Mussert zou bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt hebben tussen Nederlandse staatsburgers van joodse afkomst en joodse vluchtelingen. De redevoering van Mussert zou het startsein zijn geweest voor "een antisemitische campagne" die "op het Hoofdkwartier bekendstond onder de weinig fijnzinnige naam 'Jodencyclus' " (zie boven)]

Klijn/TeSlaa stellen verder nog:"Voor Mussert was een gedwongen goed georganiseerde deportatie een betere en waarschijnlijk ook efficiëntere manier om Europa grotendeels jodenvrij te maken dan bruut straatgeweld en pogroms" (p. 578) [analyse: dit betreft een commentaar van de auteurs, dat door de schrijfwijze het karakter van een feit krijgt]

Er waren ook historici (vermelden Klijn/TeSlaa), zoals Havenaar, die het aannemelijk achtten dat Mussert het plan had ontworpen uit "mededogen met het lot voor de vervolgde Duitse Joden". Klijn/TeSlaa zijn het daarmee niet eens. Voor hen staat vas dat Mussert nu eindelijk zijn werkelijke gezicht liet zien, en uit was op deportatie van joden. Iets wat Mussert zelf in december 1940 tegenover Generalkommissar Schmidt uitgesproken zou hebben

p. 578 "De lancering van het plan vond plaats in het kader van een zorgvuldig geregisseerde publiciteitscampagne die het antisemitisme binnen en buiten de NSB moest aanwakkeren" [analyse: het ingewikkelde van deze materie is dat dit hoofdstuk van Klijn/TeSlaa voor zo'n 70% uit beeldvorming en commentaar van hun kant bestaat. We weten niet wat Mussert precies met zijn plan bedoeld heeft, en voor welke categorieën joden hij zijn plan opgezet had. Desalniettemin gebruiken Klijn/TeSlaa dit thema om een omvangrijk hoofdstuk te schrijven, dat zonder serieus bewijsmateriaal Mussert min of meer gelijkschakelde aan Hitler, terwijl zij eerder beweerd hadden dat die vergelijking absoluut niet aan de orde was. Opmerkelijk is, dat het plan van Mussert een voorstel inhield, dat voor de uitvoering de grote mogendheden Engeland, Duitsland en Frankrijk noemde. Mussert, die zo sterk nationaal probeerde te denken, wilde nu de gekritiseerde internationale gemeenschap inschakelen om de joden een tehuis te bezorgen.

De uiteenzetting van Klijn/TeSlaa is opnieuw een poging om de NSB tot een rabiaat antisemitische organisatie te verklaren. Over dit onderwerp kan echter alleen in termen van interpretatie gesproken worden. Er is geen bronmateriaal dat een definitief bewijs oplevert in deze aangelegenheid. Dit onderwerp zou omzichtiger aan de orde moeten worden gesteld]

Hoofdstuk 47 "De gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam" daarin: de paragraaf over "De aanslag op IJssalon Koco"

p. 871 "De overval op Koco was een zorgvuldig georganiseerde operatie, vergelijkbaar met de aanval op de bijeenkomst van De Dageraad in Utrecht in 1936. [...] Niettemin lukte het de politie uiteindelijk tien verdachten aan te houden, vrijwel allen actieve NSB-propagandisten". [analyse: Wie waren deze NSB-propagandisten? Waren zij onderdeel van de bij Klijn/TeSlaa al eerder genoemde "harde kern" van de NSB in Amsterdam? Was er een relatie met de landelijke NSB? Had Mussert opdracht gegeven tot dergelijke activiteiten? Daarover krijgen we hier niets te horen. Het proefschrift van Broek (2014) waarop Klijn/TeSlaa zich hier baseren, geeft over deze zaken evenmin enige uitleg (zie Kampman 2015, 2019-1). Er waren in de NSB-achterban en bij de WA, kleine groepen activisten, die bereid waren tot dit soort acties. Verband met de NSB als opdrachtorganisatie is niet aantoonbaar]

Deel 4 "Schemeroorlog"

L. de Jong (1953) heeft over de mogelijkheid van NSB als "vijfde colonne" al gesteld, dat de verdachtmaking niet op feiten berust. Desalniettemin proberen Klijn/TeSlaa hier de NSB als "vijfde colonne" te karakteriseren. De titel van een paragraaf uit hoofdstuk 54 "NSB-hulp bij een Duitse inval: Sport en Spel" is kenmerkend. [analyse: Deze titel geeft volledig aan wat Klijn/TeSlaa de NSB willen aanrekenen. Het is overigens niet onwaarschijnlijk dat Mussert al voorafgaand aan 1940 Groot-Nederlandse plannen had als een vervolg op een mogelijke Duitse inval. Maar dat de NSB betrokken was bij "uniform-smokkel" en bij een "Venlo-incident", wordt op geen enkele manier aangetoond. De uiteenzettingen van Klijn/TeSlaa krijgen hier een bijna 'tabloid'-achtig karakter. Als, bijvoorbeeld, de zoon van een NSB-provinciaal statenlid betrokken blijkt te zijn bij "uniform-smokkel" naar Duitsland, veronderstellen Klijn/TeSlaa dat de NSB op de achtergrond daar verantwoordelijk voor was. Er wordt echter geen valide bewijsmateriaal overgelegd. Zowel Deel 3 als Deel 4 van hun omvangrijke tweede boekwerk bestaat meer dan de voorafgaande delen uit suggesties]

"Slotbeschouwing: de internationale revolutie van de NSB"

Deze slotbeschouwing is een samenvatting van de opvattingen uit de eerdere hoofdstukken. In deze slotbeschouwing komt de interpretatie van Klijn/TeSlaa opnieuw naar voren. We treffen op p. 856 de volgende gedachtengang:"De NSB streefde vanaf januari 1939 naar een Jodenvrij Nederland. Het antisemitisme van de beweging aan de vooravond van de Duitse inval vertoont veel overeenstemming met wat Saul Friedländer heeft getypeerd als 'verlossingsantisemitisme'. [...] De verwijdering van Joden - hetzij door verdrijving, hetzij door uitroeiing - had tot doel het eigen volk te 'verlossen' ". [analyse: Vooral de laatste zin maakt duidelijk wat Klijn/TeSlaa bedoelen: de NSB zou uit zijn geweest op verdrijving of uitroeiing. Na lezing van Friedländer zal zich deze verklaring van Klijn/TeSlaa hebben meester gemaakt. Friedländer heeft misschien nooit anders kennis genomen van de Nederlandse bezettingssituatie en collaboratie dan via Engelstalige publicaties van Davies (2004), Warmbrunn (1963), Sannes (1946) - zie daarvoor mijn analyses in Kampman 2011, 2015 of 2019-1. Het is niet aantoonbaar dat de termen "verdrijving" of "uitroeiing" van toepassing zijn op Mussert en op de NSB. Er was sprake van antisemitisme in de NSB. Er bestaat echter geen aantoonbaar causaal verband tussen het antisemitisme van de (Mussert-meerderheidsfractie in de) NSB en de door de Duitse bezetter voltrokken deportaties en genocide]

SLOTBESCHOUWING:

1 In de teksten van Klijn/TeSlaa is van belang, dat er nergens pogingen worden gedaan om het antisemitisme van de Nederlandse bevolking te becijferen of in te schatten. Dergelijke cijfers zijn ook voor de NSB afwezig. Klijn/TeSlaa zijn er zelfsd niet in geslaagd om op dit terrein een plausibele inschatting te maken. Klijn/TeSlaa zijn daarmee onvermogend om een goed structureel beeld te schetsen van de algemene Nederlandse achtergrond op dit punt.

2 De publicatie van Klijn/TeSlaa is bedoeld of onbedoeld een constructie van feit-anecdotes, die aan elkaar verbonden worden door als feit geformuleerde commentaren en die cijfermatig gebaseerd worden op een aantal niet-kwantificeerbare grootheden. Ik spreek hier van 'anecdotes' omdat het feituitspraken betreft over losgemaakte momenten uit de oorspronkelijke geschiedenisstroom die veronderstellen bewijzende kracht te gaan krijgen. Het is een verouderde manier van geschiedschrijving. Waar we behoefte aan hebben is een geheel van aantoonbare feiten, statistische grootheden en waarschijnlijkheidssamenhangen. Het eerste boek van Klijn/TeSlaa was al slecht door zijn onaanvaardbaar emotionele kleuring en zijn afwezigheid van statistisch materiaal. De auteurs hebben in dit tweede boek geen lering getrokken uit de kritieken op het eerste boek.

3 De NSB was een officiële grondwettige/kiesrechtelijke politieke partij die deelnam aan de parlementaire lichamen. De NSB was de eerste belangrijke populistische partij in Nederland. Als we kijken naar de manier waarop in de jaren 1960 Boer Koekoek, in de jaren 1990 Pim Fortuin en in de huidige eeuw Wilders en Baudet ontvangen zijn, dan zal duidelijk zijn, dat dit in de jaren 1930 de NSB nog veel ongunstiger ontvangen moet zijn. Het betrof immers een totaal nieuw verschijnsel in de politiek. De NSB was misschien geen leuke club, maar men had wel het grondwettelijke recht op vrijheid van meningsuiting. Dat er in antisemitische termen gesproken en gedacht is, is zonder meer duidelijk. Dat was de (rechtse) manier van radicalisering in die tijd. Dat soort zaken spelen anno 2021 niet of nauwelijks op deze manier. We kunnen het met de opvattingen en het optreden van de NSB nu niet meer mee eens zijn, in die tijd betrof antisemitisme (nationaal en internationaal) een politieke item.

4 Er zijn enkele golfbewegingen geweest in het antisemitische vertoog van de NSB. Dat geven niet alleen Klijn/TeSlaa, maar bijvoorlbeeld ook A.A.de Jonge (1968) duidelijk aan. Desalniettemin zijn pogingen van Croes (2001), Ultee/Luykx (2001), Croes en Tammes (2004), Flap en Croes (2001), Damsma (2013) allen mislukt voorzover het gaat om de NSB, tijdens de bezettingstijd, daderschap aan te rekenen (zie Kampman 2011, 2015, 2019-1, 2019-2). Er is weinig tot niets bekend van het antisemitisme van de leden van de NSB en al helemaal niet van de achterban. Klijn/TeSlaa baseren zich voor wat betreft het antisemitisme van de NSB voornamelijk op uispraken in NSB-kranten. Het is onmogelijk om op basis van krantencitaten te komen tot enige conclusie over de verbreidheid van antisemitisme onder de lezers. Het betreft een fundamentele methodologische fout van Klijn/TeSlaa om dit soort verbanden te leggen.

5 De NSB schetste ook een economische analyse en perpectief, welke heel goed te begrijpen zijn tegen de achtergrond van de grote economische recessie, armoede en maatschappelijke tegenstellingen van de periode 1929-1940. Los van de vraag of we ons daar nu nog in zouden kunnen vinden, zijn deze opvattingen wel politiek van belang geweest in die periode.

6 De opstelling van de NSB inzake Kristallnacht en op het punt van het Guyanaplan geven plausibel aan dat de NSB en zijn leiding geen Duits nationaal-socialisme nastreefden. Het ging om een eigen Nederlands nationaal-socialisme, dat bijvoorbeeld gekenmerkt werd door het idee van een Groot-Nederland, dat een eigen onafhankelijke positie moest behouden ten opzicht van het Duitse buurland. Antisemitisme ontbrak daarin niet, maar dit behelsde vrijwel zeker nooit verwijdering of vernietiging.

LITERATUUR

* Broek, G. (2014) Weerkorpsen. Extreemrechtse strijdgroepen in Amsterdam 1932-1942; diss. Amsterdam 2014

* Cohen, M. (2017), De nazi-leerling - de schuldige jeugd van Dick Woudenberg; Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen

* Croes, M., & P. Tammes (2004), 'Gif laten wij niet voortbestaan'. Een onderzoek naar de overlevingskansen van joden in de Nederlandse gemeenten 1940-1945, Amsterdam, Aksant

* Damsma, J.M.; Nazis in the Netherlands: a social history of national socialist collaborators, 1940-1945; 2013; dissertatie; Universiteit van Amsterdam; file ID 489991

* Davies, P. (2004), Dangerous liaisons: collaboration and World War II, Harlowe, Pearson Education Limited

* Flap, H. en M. Croes (2001), Wat toeval leek te zijn maar niet was (jodenvervolging in Nederland), Amsterdam, Het Spinhuis

* Havenaar, R. (1983), De NSB tussen nationalisme en 'volkse' solidariteit (De vooroorlogse ideologie van de Nationaal Socialistische Beweging in Nederland), Den Haag

* Jong, L. de (1953), De Duitse vijfde colonne in de Tweede Wereldoorlog, Arnhem

* Jong. L. de (1969 - 1994), Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 14 dln., Den Haag, Staatsuitgeverij

* Jonge, A.A. de (1968), Het nationaal-socialisme in Nederland - voorgeschiedenis, ontstaan en ontwikkeling, Den Haag

* Kallis, A. ed. (2003), The Fascism Reader; ISBN 0-415-24359-9

* Kallis, A. (2009), Genocide and Fascism - The Elimination Drive in Fascist Europe, ISBN 978-0-415-33960-5

* Kampman, D. (1996), Terminologie, Agentschap Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek, Groningen

* Kampman, D. (2011) Kritische Beschouwingen over Collaboratie - Stereotypering van de NSB; Koninklijke Van Gorcum, Assen

* Kampman, D. (2015) De NSB en de NSB’ers - Kennisonrechtvaardigheid en stereotypering; VU University Press, Amsterdam

* Kampman, D. (2019-1) Kritische Beschouwingen over Collaboratie (samengevoegde en geheel gereviseerde uitgave; Groningen, Uitgeverij Informatie Documentatie Algemeen

* Kampman, D. (2019-2) De Omdraaiing van het Schuldperspectief; Groningen, Uitgeverij Informatie Documentatie Algemeen

* Klijn, E., en TeSlaa, R. (2021), DE NSB - Twee werelden botsen 1936-1940, Amsterdam, Uitgeverij Boom

* Mussert, A. (2005), Nagelaten Bekentenissen, Verantwoording en celbrieven van de NSB-leider, bezorgd en ingeleid door Gerard Groeneveld, Nijmegen, VanTilt

* Paxton,R.O. (2004), The anatomy of fascism, London, Allen Lane

* Sannes, H.W.M. (1946), Onze Joden en Duitschland's greep naar de wereldmacht, Amsterdam, Holland Uitgeversmaatschappij

* TeSlaa, R., en Klijn, E., (2009), De NSB (Ontstaan en opkomst van de nationaal-socialistische Beweging, 1931-1935), Amsterdam, Uitgeverij Boom

* Ultee, W., en R. Luijkx (2001), De NSB als een massa agressief tuig?: artikelen over joden in het Nationale Dagblad 17-5-1940 tot 5-9-1944, in: H. Flap en M. Croes; Wat toeval leek te zijn maar niet was, Amsterdam, Het Spinhuis

* Warmbrunn, W. (1963), The Dutch under German occupation, 1940-1945, Stanford, Stanford University Press